tekstsoorten
In toetsen en examenteksten wordt vaak een vraag gesteld over de tekstsoort. Meestal is er de keus tussen een uiteenzetting, een beschouwing en een betoog.
Uiteenzetting
In een uiteenzetting wordt een bepaald onderwerp objectief uitgewerkt. De auteur legt bijvoorbeeld iets uit, hij beantwoordt een vraag, hij draagt oplossingen voor een probleem aan of hij geeft een historisch overzicht van iets. Hij heeft daarbij geen andere bedoeling dan de lezer te informeren.
Beschouwing
In een beschouwing geeft de auteur zijn lezer de mogelijkheid zelf over iets na te denken. Hij geeft bijvoorbeeld de voor- en nadelen van een verschijnsel, verschillende meningen van deskundiigen over de kwestie, de oorzaken en gevolgen van een probleem, verschillende oplossingen en de voor- en nadelen van die oplossingen. De auteur laat het aan de lezer zelf over om een conclusie te trekken.
Betoog
In een betoog probeert de auteur de lezers te overtuigen van zijn standpunt. Soms probeert hij zijn lezers ook over te halen om iets te doen (activeren). Een betoog bevat in ieder geval het standpunt van de schrijver over een bepaalde kwestie en argumenten voor dat standpunt.
De keus gaat echter niet altijd tussen beschouwing, betoog of uiteenzetting. Het kan ook zijn dat er gekozen moet worden voor een mengvorm van tekstsoorten, zoals:
Hoe bepaal je met welke mengvorm je te maken hebt?
1.Bepaal de hoofdgedachte van de tekst. Stel op basis daarvan vast of de tekst een betoog, een beschouwing of een uiteenzetting is.
2.Stel vast welke middelen (elementen) de auteur gebruikt om zijn hoofdgedachte te ondersteunen of toe te lichten. Let vooral op de functie van tekstgedeelten.
Let op: het gaat bij mengvormen altijd om graduele verschillen met de hoofdtekstsoort. Als in een betoog de argumenten met feitelijke uitleg worden ondersteund, maakt dat van de tekst nog geen ‘betoog met uiteenzettende elementen’. In elk betoog gebeurt dat namelijk. Pas wanneer in zo’n betoog veel uiteenzettende toelichting nodig is, is er sprake van een ‘betoog met uiteenzettende elementen’.
Uiteenzetting
In een uiteenzetting wordt een bepaald onderwerp objectief uitgewerkt. De auteur legt bijvoorbeeld iets uit, hij beantwoordt een vraag, hij draagt oplossingen voor een probleem aan of hij geeft een historisch overzicht van iets. Hij heeft daarbij geen andere bedoeling dan de lezer te informeren.
Beschouwing
In een beschouwing geeft de auteur zijn lezer de mogelijkheid zelf over iets na te denken. Hij geeft bijvoorbeeld de voor- en nadelen van een verschijnsel, verschillende meningen van deskundiigen over de kwestie, de oorzaken en gevolgen van een probleem, verschillende oplossingen en de voor- en nadelen van die oplossingen. De auteur laat het aan de lezer zelf over om een conclusie te trekken.
Betoog
In een betoog probeert de auteur de lezers te overtuigen van zijn standpunt. Soms probeert hij zijn lezers ook over te halen om iets te doen (activeren). Een betoog bevat in ieder geval het standpunt van de schrijver over een bepaalde kwestie en argumenten voor dat standpunt.
De keus gaat echter niet altijd tussen beschouwing, betoog of uiteenzetting. Het kan ook zijn dat er gekozen moet worden voor een mengvorm van tekstsoorten, zoals:
- Een betoog met uiteenzettende element. Bijvoorbeeld: de schrijver wil zijn lezers met argumenten overtuigen van het standpunt dat het in leven houden van te vroeg geboren kindertjes van 24 weken of minder onjuist is. Daarvoor is het nodig dat hij veel uitleg geeft over onderzoek naar de gevolgen van vroeggeboorte in het latere leven en over (de risico’s van) de behandelmethoden in de neonatologie. De meeste lezers weten daar immers niet genoeg van.
- Een beschouwende tekst met betogende elementen. Bijvoorbeeld: de schrijver laat voor- en tegenstanders van een bepaalde medische behandeling aan het woord, maar laat tussen de regels doorschemeren dat het positieve oordeel van een aantal deskundigen over de behandeling toch wel zijn insteming (en dus ook die van de lezers) verdient.
- Een uiteenzettende tekst met betogende elementen. Bijvoorbeeld: de schrijver geeft een overzicht van de belangrijkste stromingen, opvattingen en tegenstellingen binnen de hedendaagse criminologie, en probeert tussen de regels door de lezer ervan te overtuigen welk standpunt binnen de hedendaagse criminologie eigenlijk het meest gezaghebbend zou moeten zijn.
- Een betogende tekst met beschouwende elementen. Bijvoorbeeld: de schrijver wil zijn lezers met argumenten overtuigen van het standpunt dat zowel een totale overgave aan technische ontwikkelingen (zoals die van de computer) als de angst voor dergelijke ontwikkelingen stompzinnig is. Maar om dat te bereiken geeft hij ook een uitgebreide analyse van de standpunten van anderen over deze kwestie.
Hoe bepaal je met welke mengvorm je te maken hebt?
1.Bepaal de hoofdgedachte van de tekst. Stel op basis daarvan vast of de tekst een betoog, een beschouwing of een uiteenzetting is.
2.Stel vast welke middelen (elementen) de auteur gebruikt om zijn hoofdgedachte te ondersteunen of toe te lichten. Let vooral op de functie van tekstgedeelten.
Let op: het gaat bij mengvormen altijd om graduele verschillen met de hoofdtekstsoort. Als in een betoog de argumenten met feitelijke uitleg worden ondersteund, maakt dat van de tekst nog geen ‘betoog met uiteenzettende elementen’. In elk betoog gebeurt dat namelijk. Pas wanneer in zo’n betoog veel uiteenzettende toelichting nodig is, is er sprake van een ‘betoog met uiteenzettende elementen’.